
Jurisprudentie
AD3571
Datum uitspraak2001-08-22
Datum gepubliceerd2001-09-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers01/949 WET 58
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2001-09-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers01/949 WET 58
Statusgepubliceerd
Indicatie
Mededeling dat import van dierenhuiden van geslachte dieren voordat uitslag BSE-test bekend is, niet is toegestaan is niet gericht op rechtsgevolg.
Mededeling naar aanleiding van een verzoek van het Duitse Bundesministerium für Verbraucherschutz, Ernährung en Landwirtschaft dat import van huiden van geslachte dieren in Nederland, voordat de uitslag van de bij die dieren uitgevoerde BSE-testen bekend is, niet is toegestaan.
President: Naar voorlopig oordeel valt het schrijven van 21 februari 2001 niet aan te merken als een besluit in de zin van art. 1:3 Awb. Het schrijven van het Bundesminsterium valt naar inhoud en redactie slechts aan te merken als een verzoek om informatieverstrekking, dit naar aanleiding van hetgeen door een Nederlandse afgevaardigde op een zitting van het Veterinair Comité d.d. 16 januari 2001 zou zijn verklaard omtrent de voorwaarden waaronder de Nederlandse autoriteiten import van huiden zouden toestaan.
Verweerders schrijven bevat slechts algemene informatie naar aanleiding van dat verzoek, en houdt met name geen publiekrechtelijke rechtshandeling (dat wil zeggen: een handeling gericht op rechtsgevolg) in. Hieraan doet niet af dat verzoekster, die voor haar bedrijfsvoering in grote mate afhankelijk is van de handel in dierenhuiden, belang heeft bij de mogelijkheid om dierenhuiden te importeren vanuit Duitsland ook zonder dat ter zake van de geslachte dieren een BSE-test voorhanden is.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder.
mr. E.J.J.M. Weyers (president)
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Reg.nr.: 01/949 WET 58
UITSPRAAK
op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil tussen:
A's Huidenhandel B.V., gevestigd te B, verzoekster,
en
de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Schrijven van verweerder van 21 februari 2001.
2. Procesverloop
Bij brief van 5 februari 2001 heeft het Duitse Bundesministerium für Verbraucherschutz, Ernährung und Landwirtschaft aan verweerders Veterinaire Hoofdinspectie gevraagd of, en zo ja: onder welke voorwaarden, het mogelijk is huiden van geslachte dieren in Nederland te importeren voordat de uitslag van de bij die dieren uitgevoerde BSE-testen bekend is.
Bij het bestreden schrijven van 21 februari 2001 heeft drs. H. Verburg, hoofdinspecteur veterinair van de Keuringsdienst van Waren, aan genoemd Bundesministerium meegedeeld dat een dergelijke import van huiden door de Nederlandse autoriteiten niet wordt toegestaan.
Bij schrijven van 30 maart 2001 heeft verzoekster tegen het schrijven van 21 februari 2001 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. Bij brief van 9 juli 2001 is verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Motivering
3.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb dient te worden nagegaan, of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, een voorlopige voorziening vereist. Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft deze uitspraak daaromtrent een voorlopig karakter en is deze niet bindend voor de beslissing in die procedure.
3.2 Naar voorlopig oordeel valt het schrijven van 21 februari 2001 niet aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Meer in het bijzonder kan verzoekster niet gevolgd worden in haar stelling dat het schrijven van het Duitse Bundesministerium van 5 februari 2001 moet worden aangemerkt als een verzoek van een belanghebbende aan verweerder om een besluit te nemen, verweerders schrijven van 21 februari 2001 moet worden beschouwd als een afwijzing van een dergelijke aanvraag, en laatstgenoemd schrijven in die zin een besluit zou behelzen als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb.
Naar voorlopig oordeel valt het schrijven van het Bundesminsterium naar inhoud en redactie slechts aan te merken als een verzoek om informatieverstrekking, dit naar aanleiding van hetgeen door een Nederlandse afgevaardigde op een zitting van het Veterinair Comité d.d. 16 januari 2001 zou zijn verklaard omtrent de voorwaarden waaronder de Nederlandse autoriteiten import van huiden zouden toestaan. Verweerders schrijven van 21 februari 2001 bevat slechts algemene informatie naar aanleiding van dat verzoek, en houdt met name geen publiekrechtelijke rechtshandeling (dat wil zeggen: een handeling gericht op rechtsgevolg) in.
Hieraan doet niet af dat verzoekster, die voor haar bedrijfsvoering in grote mate afhankelijk is van de handel in dierenhuiden, belang heeft bij de mogelijkheid om dierenhuiden te importeren vanuit Duitsland ook zonder dat ter zake van de geslachte dieren een BSE-test voorhanden is.
3.3 Aangezien het schrijven van 21 februari 2001 naar voorlopig oordeel geen besluit behelst in de zin van artikel 1:3 van de Awb, staat tegen dat besluit niet de mogelijkheid van bezwaar open, en zal verzoekster naar verwachting in dat bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard. Bijgevolg bestaat er geen aanleiding tot het treffen van enigerlei voorlopige voorziening.
3.4 Er bestaat evenmin aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Awb.
Met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb wordt als volgt beslist.
4. Beslissing
De president van de rechtbank,
recht doende:
- wijst het verzoek af.
Aldus gegeven door mr. E.J.J.M. Weyers, fungerend president, en in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2001 in tegenwoordigheid van de griffier.
Afschrift verzonden op: